Op 1 november is de Klimaat-en Energieverkenning 2022 gepubliceerd. De conclusie is dat we maar met kleine stappen de goede kant op gaan; er is dan ook snel extra kabinetsbeleid nodig om de reductiedoelen te behalen. De broeikasgasuitstoot in Nederland daalt naar verwachting met 39% tot 50% in 2030 ten opzichte van 1990, uitgaande van vastgesteld en voorgenomen beleid. De KEV 2022 laat zien dat zelfs als alle kabinetsplannen volledig worden uitgevoerd, het kabinetsdoel van 55% (dat is 103 Mton restemissies) nog niet in zicht is. Dat doel vergt nog 12 tot 36 Mton extra reductie. PBL verklaart de iets hogere emissiereductie in de KEV 2022 door onder meer de verwachte hogere energie- en CO2-prijzen die ons energieverbruik enigszins drukken. Energie-Nederland is niet verbaasd, want op diverse dossiers is er al langere tijd geen echte voortgang. Denk aan de schaarse netcapaciteit, de nieuwe warmtewet en de elektrificatie van de industrie.
Veel onzekerheden in de PBL-ramingen
PBL benadrukt dat er veel onzekerheden zijn in de ramingen “die zich steeds sterker doen gelden”. Denk aan de nasleep van de COVID-pandemie, schaarse capaciteit op de elektriciteitsnetten (PBL gaat uit van maximaal 35 TWh hernieuwbaar op land), de krapte op de arbeidsmarkt, de stikstofproblematiek en tekorten aan materialen. Energie-Nederland ziet de oorlog in Oekraïne als een extra reden om versneld onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen uit bepaalde landen af te bouwen. Dat kan een impuls geven aan de verduurzaming. Toch past hier ook voorzichtigheid, want er bleken ook keuzes nodig zoals verhogen van de elektriciteitsproductie uit kolencentrales, die de CO2-uitstoot in ieder geval tijdelijk verhoogt.
Steviger beleid gericht op verdere versnelling van de transitie blijft nodig
Energie-Nederland herkent dat het kabinet stevige beleidsstappen zet, maar dat verdere versnelling nodig blijft. Dat geldt in ieder geval voor de snelle uitrol van energie-infrastructuren (elektriciteit, waterstof, CCS, warmte), de opschaling van elektriciteitsproductie uit wind en zon onder meer voor de elektrificatie van de industrie, de optimale benutting van de bestaande elektriciteitsnetten en de versnelling van de warmtetransitie in de gebouwde omgeving. Het is bij al deze opties cruciaal dat doorlooptijden aanzienlijk verkort worden.
85% duurzame elektriciteitsproductie in 2030. Maar vraag groeit ook sterk, vooral in de industrie
PBL verwacht dat in 2030 85% van de elektriciteitsopwekking duurzaam is. De 10,7 GW extra wind op zee naar totaal 21 GW in 2030 is hierbij cruciaal. PBL hanteert hierbij een vraag van 131 TWh in 2030, gebaseerd op vastgesteld en voorgenomen beleid. Daarin wordt nog een beperkte elektrificatie in de industrie verwacht. Energie-Nederland vindt die vraagprognose te laag. Er liggen ook veel steviger groeiprognoses, naar ca. 200 TWh in 2030, volgens ‘Alles uit de kast’. Daarin zijn ook de Europese Fit For 55 doelen meegenomen en prognoses uit de Routekaart Elektrificatie Industrie.
Verder is opschaling van CO2-vrije regelbare elektriciteitsproductie belangrijk. Daarvoor is onder meer € 1 miljard subsidie beschikbaar voor ombouw van gascentrales, wat PBL overigens nog niet heeft meegenomen in de ramingen. Hier acht Energie-Nederland snelle helderheid over een instrument noodzakelijk zodat bedrijven zich ook op investeringen kunnen gaan voorbereiden.
De CO2-uitstoot van de elektriciteitssector ligt tussen 7 en 21 Mton in 2030. Deze bandbreedte wordt verklaard door onzekerheden rond de variatie in import en export van elektriciteit. En overigens kan een hogere uitstoot in Nederland misschien zelfs wel goed nieuws, vindt Energie-Nederland: versnelde uitfasering van kolencentrales in Duitsland zal leiden tot toename van export van elektriciteit uit Nederlandse gascentrales, wat leidt tot meer emissies in Nederland maar minder in Nederland en Duitsland samen. Ook in de Tweede Kamer is aandacht gevraagd voor deze effecten. Daarom lijkt het verstandig om bij het beoordelen van de nationale doelstellingen te corrigeren voor variaties in import of export van elektriciteit.
Een groot punt van zorg bij de groeiende vraag én het groeiende aanbod is de capaciteit van het elektriciteitsnet. Dat net moet het extra aanbod van wind op zee en hernieuwbare productie op land accommoderen. En ook de extra vraag uit de industrie, de mobiliteit en de gebouwde omgeving. Daar groeit de vraag nu sneller dan eerder voorzien door de grote vraag naar hybride warmtepompen en de grotere behoefte aan elektriciteit voor verduurzaming van warmtenetten door de subsidiestop op houtige biomassa. Daarom blijft Energie-Nederland het grote belang van versnelde uitbouw van de infrastructuur en optimale inzet van het instrument van congestiemanagement.
Doelbereik in de Gebouwde Omgeving blijft zeer onzeker
Het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving zet duidelijke doelen. De uitvoering versnellen blijkt echter lastig. Het doel voor 2030 is 11 Mton. De KEV-raming voor 2030 is 18 Mton, iets lager dan de 18,9 Mton uit de KEV 2021. PBL heeft diverse plannen van het kabinet nog niet mee kunnen nemen, zoals het uitfaseren van de CV-ketel vanaf 2026, de extra subsidies voor warmtenetten, de bijmengverplichting groen gas en het verduurzamen van maatschappelijke vastgoed 2024-2030.
Energie-Nederland ziet verder dat de wijkgerichte aanpak maar langzaam van de grond komt, dat de ambities voor de bijmengverplichting hoog zijn (zie CE Delft rapport bij de Kamerbrief van 1 juli 2022). Ook de directe subsidiestop van houtige biomassa voor warmtenetten van begin dit jaar en het recente besluit om warmte-infrastructuren in publieke handen te brengen zullen vertragend werken op de warmtetransitie. Uiteraard leiden de hoge energieprijzen wel tot extra maatregelen in de gebouwde omgeving, vooral bij isolatie, zonnepanelen en (hybride) warmtepompen.
Maatwerkafspraken industrie cruciaal voor versnelling van de reductie
Het Nederlandse kabinet vraagt aanzienlijk meer reductie van de industrie dan het Europese ETS voorschrijft. De maatwerkafspraken die het kabinet met de 20 grootste industriële uitstoters wil maken, zijn hierbij cruciaal. Voor alle plannen voor de industrie gelden wel belangrijke randvoorwaarden over onder meer tijdige beschikbaarheid van infrastructuur (zoals voor CCS, elektriciteit en waterstof), subsidie, vergunningen en passende (Europese) regelgeving.